- Beheerder
- Artikel
- Hits: 1731
Tekst tweede symp. Vreekamp : Vreekamp en het Interkerkelijk Contact Israël (ICI)
- Beheerder
- Artikel
- Hits: 1731
De Utrechtse predikant Sam Gerssen werd in 1965 secretaris van de hervormde Raad voor de verhouding van Kerk en Israël, en kort daarna ook van het Interkerkelijk Contact Israël (een oecumenisch orgaan). Gerssen was een leerling van Miskotte, maar ook goed thuis in de klassieke calvinistische theologie. Tot zijn catechisanten in de Utrechtse Jacobikerk behoorde de in 1943 geboren Henk Vreekamp. Hij stamde net als Gerssen uit een bevindelijk milieu aan de westelijke Veluwezoom, waar affiniteit bestond met de Gereformeerde Bond. De jonge Vreekamp herkende die achtergrond onmiddellijk bij zijn dominee, maar raakte vooral geboeid door de manier waarop die het jodendom te berde bracht. Zoals Vreekamp zich herinnerde in een gesprek in 2009:
Gerssens liefde voor het jodendom hing samen met zijn geschiedenis: hij had joodse onderduikers meegemaakt op een boerderij in Nijkerk. De nachtmerrie van Auschwitz zat diep bij hem: een kerk die zich daar geen rekening van gaf, kon niet blijven bestaan.
Tussen 1963 en 1970 studeerde Vreekamp theologie aan de Utrechtse universiteit. Hier stak hij met name het nodige op van hoogleraar Arnold van Ruler. ‘Gerssen en Van Ruler attendeerden mij op de theologie van Hermann Friedrich Kohlbrugge’, aldus zijn terugblik. ‘Daaruit leerde ik dat ook de kerkelijke mens zondaar blijft en aangewezen op Christus’ genade; verder een zekere relativering van de kerk als instituut (mij niet vreemd, gezien de conventikeltraditie in de familie) én het inzicht dat het Oude Testament normatief blijft voor het Nieuwe.’ Het evangelie was, naar een bekend woord van Van Ruler, een verklarend woordenboekje bij de Tora.
Een historisch denkend theoloog als Gerssen erkende dat het door de hervormde Raad beoogde ‘gesprek’ met Israël ongekend was in de Nederlandse kerkgeschiedenis, zonder precedent in eerdere fasen van het calvinisme. Toch wilde hij doelbewust deze weg inslaan. De omslag hield verband met bewustwording van het concrete, niet-metafysische karakter van de bijbelse boodschap.
Zowel Gerssen (1978) als Vreekamp (1982) promoveerde bij J.M. Hasselaar, kerkelijk hoogleraar in Utrecht. Hasselaar beschouwde zich als een leerling van Miskotte, en daarmee van Barth. Hij was bovendien een geestdriftig pleitbezorger van de op 16 juni 1970 door de hervormde synode vastgestelde ‘handreiking’ Israël. Volk, land en staat. Daarin werd definitief erkend dat Kerk en Israël elk op eigen wijze op weg waren naar het Godsrijk. Ze werden, ‘elk op eigen wijze’, bewaard door Gods trouw. Ze hadden allebei, ieder op eigen unieke wijze, de opdracht om Gods volk te zijn. Daar waren politieke aspecten aan verbonden. De status van de joden als verbondsvolk impliceerde immers een even unieke verbinding met het land Israël. Dat was voor ook de theologie van belang, aldus de Duitse dogmaticus Friedrich-Wilhelm Marquardt in diens in 1964 verschenen Bedeutung der biblischen Landverheisungen für die Christen. Marquardt gaf de theologie van zijn leermeester Barth zo een zeer specifieke invulling, gebaseerd op de gedachte dat de joden Gods allereerste bondsvolk waren én bleven.
Het was de benadering die ook Vreekamp volgde. Nog in 1979 reeds hij zonder te worden opgehouden met zijn auto van Jeruzalem naar Ramalla, probleemloos. Hij had geen moment het gevoel zich in bezet gebied te bevinden. Pas in de jaren negentig zou hij daar anders over gaan denken. Vooralsnog ging zijn aandacht allereerst uit naar de joods-christelijke dialoog. In 1984 werd hij voorzitter van de hervormde Raad voor Kerk en Israël. Uit hoofde van die functie kreeg hij tevens zitting in het ICI. Het waren bruisende jaren. De oprichting van het Overlegorgaan van Joden en Christenen in Nederland (OJEC) in 1981 creëerde een platform waarop joden en christenen elkaar als volstrekte gelijken ontmoetten en rechtstreeks contact onderhielden. Vreekamp volgde dit initiatief uiteraard met grote interesse.
Toch stuitte hij juist op dit moment op een van de gevoeligste thema’s in de verstandhouding van joden en christenen in Nederland: de positie van joden die lid waren geworden van een kerk. Aanvankelijk aangeduid als joodse christenen, vanaf de jaren tachtig doorgaans als messiasbelijdende joden. Zowel via de Raad als via het ICI kende Vreekamp hen goed. Met Marjorie Eberlé-Gotlib, voorzitster van de vereniging van messiasbelijdende joden Hadderech en een prominent lid van het ICI, deelde hij een gemeenschappelijke waardering voor het werk van Kohlbrugge. De Raad en het ICI waren ervan uitgegaan dat leden van Hadderech zouden kunnen aanschuiven bij het OJEC. Ze kwamen van een koude kermis thuis. ‘Die rechtstreekse ontmoeting in het OJEC zette de zaken op scherp’, aldus Vreekamp, ‘ook wat de positie van de messiasbelijdende joden betrof. George Cassuto was als hervormde vertegenwoordiger in het OJEC benoemd, maar het ging niet door – als jood die ook christen was, was hij onaanvaardbaar. Het heeft er diep in gehakt.’ Hadderech zou maar al te graag in het OJEC hebben geparticipeerd. Formeel was dit achterwege gebleven omdat in het OJEC aan christelijke zijde alleen vertegenwoordigers van kerken zitting hadden. Maar toen hij er op de man af naar gevraagd werd, draaide OJEC-voorzitter Simon Schoon niet om de realiteit heen: de joodse leden zouden deelname van Hadderech eenvoudig niet hebben geaccepteerd.
Het was voor Vreekamp een pijnlijk gebeuren. Hij had gedacht dat de overgang van naar dialoog allang en definitief was voltrokken, dat Jodenzending een zaak van het verleden was. Nu zag hij zich geconfronteerd met de consequenties van dat verleden voor Cassuto, Eberlé-Gotlib en anderen. Consequenties waren er ook voor het ICI: door de aanwezigheid van Hadderech konden de leden van dit orgaan, tot hun groot verdriet, niet het soort relatie met de joodse gemeenschap opbouwen als het OJEC deed. Het ICI dreigde daarmee weg te zakken in een ‘kleurloos midden’. Vreekamp, met zijn erkende leidinggevende capaciteiten, werd in 1989 voorzitter van het ICI. Hij vertaalde de invloed van zijn leermeesters, en van Marquardt, zo dat de joodse identiteit van Jezus bepalend diende te worden voor de theologie. Jezus viel niet te begrijpen buiten de context van de Schrift van Israël. Hij was geen Palestijn en geen Nederlander, maar een jood, die in de twintigste eeuw zou zijn afgevoerd naar Auschwitz. In de synagoge lichtte zijn gezicht op te midden van zijn eigen volk. De kerk deelde, dankzij deze joodse Jezus, in de aan Israël geschonken verwachting van het Koninkrijk Gods.
Het was een programma dat onmogelijk zonder rechtstreekse samenwerking met vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap kon. Vreekamp werd in 1992 uit volle overtuiging ook nog eens voorzitter van het OJEC. Het leverde hem in het ICI bittere verwijten van Eberlé-Gotlib op. Hoe kon hij, zo vroeg zij, de messiasbelijdende joden in het ene orgaan als volwaardig erkennen, terwijl hij ze in het andere weigerde als lid? Vreekamp kwam tot de conclusie dat de functies onverenigbaar waren, en dat hij moest kiezen. Hij concludeerde dat het zwaarste het zwaarst moest wegen, dat de ontmoeting van Kerk en Israël prioriteit verdiende boven de belangen van een splintergroep. Hij legde het voorzitterschap van het ICI in 1993 neer.
Eberlé-Gotlibs sombere vermoeden dat nu ook wel verwijdering uit het ICI zou volgen, kwam niet uit. Integendeel, het bestaansrecht van het ICI raakte sterker aan het lidmaatschap van Hadderech verbonden dan ooit. Het einde van het contactorgaan zou voor de kerken het doorknippen betekenen van de laatste draad naar de messiasbelijdende joden, de groep die zij in de eerste helft van de twintigste eeuw met zo veel moeite bewogen hadden om toe te treden tot het christendom. En pijnlijke vragen oproepen. Waarom had de kerk er ooit naar gestreefd om van joden christenen te maken? Was, toen het zendingsstreven verviel, tegenover Hadderech ooit klare wijn geschonken over de gevolgen? Bestond er voor de ongelofelijke levensloop van de oudere hadderechianen - rechtstreekse slachtoffers van de Sjoa die in de kerk buitenstaanders waren geworden en in de synagoge uitgestotenen – enigerlei vorm van aansprakelijkheid? Liever dan deze doos van Pandora te openen hielden de kerken de situatie in stand waarin ze konden zeggen via het ICI met de leden van Hadderech ‘in contact’ te staan. Maar buitenstaanders waren ze inmiddels. Het bureau voorlichting van de drie grote Samen op Weg-kerken rekende Hadderech in 1995 niet langer tot de relatiesfeer, en verzocht van verdere toezending van het blad daarvan verschoond te mogen blijven.
Het verhaal van de joodse leden van de kerken is voor Vreekamp een kras op zijn ziel gebleven, een van de dilemma’s waarvoor hij geen oplossing had weten te vinden. Een ‘kras’ die voor hem ook dynamisch was, in die zin dat hij erdoor aangespoord werd om niet bij verworven inzichten te blijven staan, maar onophoudelijk verder te zoeken. In zijn laatste levensfase betekende dat een bijzondere aandacht voor verworteling, voor de specifieke contextgebonden achtergrond van ieder mens.
Zwolle, Gert van Klinken
De tekst van deze lezing baseert zich met name op: Gert van Klinken, Christelijke stemmen over het Jodendom. Zestig jaar Interkerkelijk Contact Israël (ICI), 1946-2006, uitgeverij Verloren, Delft 2009.
(terug naar) Tweede symposium ter nagedachtenis van Henk Vreekamp