- Beheerder
- informatie
- Hits: 2968
Tekst tweede symp. Vreekamp : Henk Vreekamp’s erfenis
- Beheerder
- informatie
- Hits: 2968
Ik ben gevraagd om drie stellingen in te brengen over de doorwerking van het denken van Henk Vreekamp in de dogmatiek en de systematische theologie. Aan het woord systematische theologie zou hij zeker de voorkeur gegeven hebben boven het woord dogmatiek. De ondertitel bij zijn dissertatie over ‘De vreze des Heren‘ luidt dan ook: ‘Een oorsprongswoord in de systematische theologie’. In een interview zei hij niet van dogma’s te houden, met als argument: ‘Als de betekenis van tevoren reeds vast ligt, bijvoorbeeld door een dwingend dogmatisch raster, kan het nieuwe niet meer oplichten’. In 1991 schrijft hij: ‘Wat voor ogen mag staan, is een vorm van verhalende en hymnische dogmatiek’. Wat hem toen voor ogen stond heeft hij met zijn boeken na 2000 waar gemaakt.
Ik heb even de neiging gehad om als eerste stelling de laatste stelling bij de dissertatie van Henk als uitgangspunt te nemen. Die luidt: ‘De kerk dient de Joodse humor ernstig te nemen’. Een aardig doordenkertje. Waaruit ik voor deze gelegenheid het volgende verneem: de kerk zou wat speelser met zijn leer kunnen omgaan, wat minder dogmatisch, spelend met een veelheid van interpretaties, daarin ruimte zoekend en ruimte gevend. Dat was ook kenmerkend voor Henk, die daardoor van links tot rechts, van zeer orthodox tot vrijzinnig, gehoor vond, in de kerk, én daarbuiten. Ruimte zocht hij ook in de systematische theologie. Die kon hij niet los zien van de ethiek, de thora, ook verstaan als gebod, én niet los van het gedenken binnen de gang van de liturgie door het jaar heen. Telkens geformuleerd in voor hem typerende drieslagen, zoals: leren, vieren, dienen, en van de liturgische drieslag van paaskring, kerstkring en pinksterkring. En dan natuurlijk zo veel mogelijk verstaan en beleefd in relatie tot Israël. Daarbij voegde zich een derde drieslag, die nog fundamenteler was: die van Adam, Mozes en de Sinaï, en als derde, Christus. De kerk heeft bijna altijd een tweeslag beleden: Adam, als de oude mens, en Christus als de nieuwe mens, de mens in een directe relatie tot God. Met vergeten en veronachtzaming van Mozes en de Sinaï. Telkens komt hij er op terug hoe noodlottig daartoe de ontwikkelingen in de vierde eeuw na Christus waren. Met alle fatale gevolgen voor het Joodse volk.
Het denken in deze drieslagen vinden we vooral uitgewerkt in zijn boek ‘Gedachten over gedenken. Liturgie met een hart voor Israël als bron voor inspiratie voor de dogmatiek’. In vernieuwde vorm vinden we deze gedachten terug in zijn laatste boek ‘Het jaar van Vivaldi’. Nu wordt de bijbelse drieslag van de liturgische kringen positiever verbonden met de ‘heidense’ vierslag van de seizoenen.
De vraag is of en hoe zijn denken nog doorwerkt in de kerk, met name in de kerkdienst. Zelf lijkt hij niet optimistisch. In een interview in 2015 verzucht hij ‘dat hij zich grote zorgen maakt over een eenzijdige fixatie op het N.T. Want er is ten diepste maar één theologische basisvraag: die naar de verhouding van O.T. en N.T’. In 1991 schreef hij al: ‘In de spanning die in het met elkaar en naast elkaar van de Schrift wekelijks is gegeven, heeft de kerk nu juist te volharden’. Helaas zie ik zelf niet veel van dat volharden. Steeds meer hoor ik alleen nog een nieuwtestamentische lezing. De dienst begint niet meer met een aanvangspsalm. Maar met een lied. En als het al een psalm is, heet die nu ook ‘lied’. En in het totaal van de liturgie zou er zo veel meer te noemen zijn. In dit verband zou ik ook de snel verdwijnende invloed van de Amsterdamse School en het werk van Dick Monshouwer kunnen noemen. Zo kom ik tot de formulering van de eerste stelling:
‘Voor het leren, vieren en dienen van de kerk is een levende verbinding met de Hebreeuwse bijbel en het Jodendom onopgeefbaar’
Ik wil nog kort ingaan op Henk als systematisch theoloog. Dat moet helaas kort, want er is veel over te zeggen. Ik zie zijn werk min of meer als een afsluiting van wat wel de Nederlandse Israël theologie is genoemd: hij bouwt voort op het werk van van Ruler, Miskotte, Berkhof en Flesseman-van Leer. Het is een denken dat zich nog altijd beweegt binnen de lijnen van een Protestantse dogmatiek. Het is soms alsof het diepere gesprek met de Joodse nieuwtestamentici en het Talmoedisch Jodendom nog moet beginnen. Terwijl er vanaf de jaren negentig juist een aantal christelijke leerhuizen zich intensief met de Talmoed ging bezig houden. Wel heeft Henk hier in deze synagoge lange tijd intensief Rasji gelezen. Maar hij heeft er weinig over geschreven. Wel schreef hij over zijn grote interesse, fascinatie en soms bijna bezwijken voor de Joodse mystiek van de Kabbala. Grondige studie van de Kabbala ziet hij als onmisbaar voor een volwassen joods-christelijke ontmoeting. Een uitspraak waarbij van Joodse kant Leo Mock grote vraagtekens geplaatst heeft.
Wat Henk onder Kabbala verstond is overigens nogal gecompliceerd. Soms is het de hele Joodse mystiek, of zelfs de Joodse theologie. Maar hij is vooral geïnteresseerd in de theosofische en kosmologische kanten ervan, of ruimer: de dimensies van verborgenheid. In de meer uitgesproken middeleeuwse vorm ziet hij er ook een verbinding in met het heidendom. Ik zie er bij hem ook een verbinding in met zijn vrije benadering van de systematische theologie, en de openheid voor speculatieve kanten ervan. Dat verbond hem ook met ds. de Graaff uit Hattem. Een mooi herdenkingsartikel over hem uit 1993 had als titel ‘Edda, Thora en Kabbala. Gedachten bij het Veluws predikantschap van de Graaff’. Hij noemt de Graaff een christen-kabbalist. De titel van het artikel markeert, zou ik bijna kunnen zeggen, zijn accentverlegging van predikant voor Kerk en Israël naar predikant voor kerk en heidendom. Het is ook de verbinding met de mystiek en bevindelijkheid van zijn Veluwse achtergrond die hem bij de Kabbala brengt. Ik heb begrepen dat deze protestantse bevindelijkheid, hoe innerlijk ook, altijd verbonden bleef met het gewone dagelijkse leven. Daarom verbaast het mij dat Henk zo weinig aandacht heeft gegeven aan het Chassidisme ,waarin, althans in de visie van Buber, de Kabbala ethiek is geworden, nauw verbonden met het leven van alledag.
Mijn tweede stelling heeft betrekking op de doorwerking van Henk’s denken in de systematische theologie. Herhaaldelijk verwijst hij als uitgangspunt naar de bekende uitspraak van zijn leermeester van Ruler dat het Oude Testament de eigenlijke bijbel is, en dat het Nieuwe Testament om zo te zeggen niet meer is dan het lijstje met vreemde woorden ter verklaring achterin’. Zo kon ook Henk het Nieuwe Testament een commentaar op de Joodse bijbel noemen. Ik denk dat de uitspraak van van Ruler een van de meest vergaande is binnen wat wel de Nederlandse Israël theologie genoemd wordt. Ook al zit er voor mij wel een addertje onder het gras. Hoe verklarend is het verklarende woordenlijstje achterin? Hoeveel christelijke christologie kan er dan toch zo weer in de Hebreeuwse bijbel worden ingelezen? Als de Hebreeuwse bijbel de eigenlijke is, zouden we die eerst volledig moeten laten uitspreken om zo het Nieuwe Testament ook echt als commentaar te kunnen verstaan, ook als een mogelijk legitiem Joods commentaar, naast andere Joodse commentaren.
In de lijn van van van Ruler en vooral van Marquardt, pleit Henk er voor dat Israël niet alleen een eigen uitgesproken plaats krijgt in de christelijke dogmatiek, maar in alle delen van de dogmatiek legitiem doorwerkt. Barth geeft Israël een plaats, maar die werkt vooral negatief door. Berkhof doet het beter, maar bij hem is Israël toch nog te veel een mislukte proeftuin, getekend door het falen als verbondspartner. De bijbelse profeten worden zo tot bankroet-verklaarders van Israël. Het valt mij op hoe mild Henk blijft in zijn kritiek op hen, terwijl ik toch nog te veel sporen van anti-judaïsme meen te ontwaren. De Nederlandse systematische theoloog Bram van de Beek ontvangt van Henk de lof dat hij Israël in de theologie een plaats gegeven heeft als niemand eerder voor hem heeft gedaan. Tegelijk is hij kritisch op hem. Naar mijn gevoel nog te mild. Maar dat komt waarschijnlijk omdat hij van de Beek ook als een kabbalistisch theoloog aanduidt, en hij zo ook intuïtief sympathie heeft voor de bevindelijke en speculatieve kanten van zijn theologie. Voor mij is de theologie van van de Beek een bedroevend voorbeeld van hoe de terechte aandacht voor Israël opnieuw kan uitlopen op anti-judaïsme. Ik zal u de citaten besparen. Die ontsporing komt vooral voort uit een overspannen hoge christologie, waarin het kruis al van voor de schepping de hele schepping doortrekt, en waarin Jezus van Nazareth de schepper van de kosmos genoemd kan worden. Wie zou dat tegen Jezus bij zijn leven hebben durven zeggen, en hoe zou hij daarop gereageerd hebben?
En hoe is het met de nu in de Protestantse Kerk meest gebruikte christelijke geloofsleer, de ‘Christelijke Dogmatiek’ van van der Kooi en van van den Brink? In het voorwoord wordt Henk bedankt voor het meelezen van een deel van de tekst. We mogen aannemen dat dat het hoofdstuk over ‘Israël en het verbond’ betreft. Dat is een evenwichtig hoofdstuk. Omdat het ook ingaat op de vragen rond ‘volk, land en staat’ Dat is weer een stap verder in vergelijking met vroegere dogmatieken. Tegelijk is het, vanuit het besef van de vele gevoeligheden wat vlak, en moest dat misschien ook wel zijn. Maar boeiender is de vraag of de wens, zo niet de eis van Henk dat de plaats van Israël in het geheel van de dogmatiek aan de orde moet komen, ingelost wordt. In de hele Christelijke Dogmatiek wordt Marquardt, die voor Henk de belangrijkste systematische theoloog was waarmee hij in gesprek was, maar één keer genoemd. Zijn denken wordt door hen complex en erratisch genoemd. Kenmerken die nu juist Henk waarschijnlijk hebben aangesproken. Over de doorwerking van de centrale gedacht van Marquardt, dat Israël in het geheel van de dogmatiek moet doorwerken, wordt verder niet ingegaan. Juist wat die doorwerking van Israël in het geheel van de Christelijke Dogmatiek betreft, heb ik ernstige vragen. Er zijn nogal wat uitspraken die naar anti-judaïsme neigen. Ik noem er drie waarbij ik mij de vraag stelde hoe Joden die zouden kunnen horen:
- ‘Men zal nooit een plek kunnen vinden in het hart van de Vader waar de gekruisigde en opgestane niet ook aanwezig is. Wie er anders over denkt, heeft het over een andere God dan de ‘God en Vader van onze Here Jezus Christus’ die het Nieuwe Testament ons verkondigt’ (p.110). Waarbij ik zou willen vragen: hebben Joden dan toch een andere God en is het Onze Vader dan geen joods gebed?
- ‘Is het beeld van het Oude Testament nog diffuus en zwenkend – denk aan de opdrachten tot geweld en zelfs genocide die op Gods naam staan – in het Nieuwe Testament laat God zich kennen als degene die gericht is op erbarmen, op het heil van mens en wereld’ (p. 126). Met mijn vraag: was de God van de Hebreeuwse bijbel dan niet gericht op erbarmen en het heil van mens en wereld?
- ‘De God van Israël kan niet meer van Jezus worden los gemaakt. Gods identiteit wordt definitief en onomkeerbaar bepaald door Jezus. Wie iets over God wil zeggen kan niet meer om Jezus heen’(p. 349). Mijn vraag: Kunnen Joden dan nog wel iets over God zeggen? De dialoog lijkt mij zo wel erg moeilijk te worden.
Soms denk ik welwillend dat dit soort uitspraken een slip of the pen zijn, ingegeven door eeuwenoude tradities, waarin zo veel mogelijk in het N.T. als nieuw en daarmee impliciet of ook expliciet als niet-Joods werd benoemd. Een riskante onderneming, die anti-judaïsme in de hand kan werken. Maar wat nieuw is of ook als uniek benoemd kan worden (wat Jezus ook was), en de Schrift is daar vol van, hoeft niet onjoods te zijn. Maar nog heel vaak hoor ik het woord ‘nieuw’ of het woord ‘afwijzend’ in algemene zin tegen Joden gebruikt. De omgang met de Farizeeërs is daarvan helaas nog altijd een schoolvoorbeeld. Ik wacht nog altijd op een voorbeeld van een tekst in het N.T. die niet Joods zou zijn. Zo kom ik tot de tweede stelling:
Het signaleren van anti-judaïsme binnen de kerk is een prioriteit voor het Kerk en Israël werk binnen de kerk, en een voorwaarde voor een vruchtbare dialoog Jodendom-christendom.
Ik kom nu bij een derde stelling, die niet zo zeer betrekking heeft op het behoud van de erfenis van Henk, als wel op verdere doordenking en doorwerking:
Iedere tijd vraagt om een vernieuwde prioriteitstelling met betrekking tot de Joods-christelijke dialoog.
Zo’n stelling is natuurlijk een open deur. Maar ik zou die deze keer graag door Henk laten openen. U mag de stelling ook horen als een open vraag: wat ziet u zelf als het belangrijkste in de doorwerking van zijn denken? Ik heb voor mij zelf die vraag proberen te beantwoorden, en ik kwam tot drie punten:
- De drieslag volk-land-staat. Daarover heeft Henk veel geschreven, in verklarende en verhelderende zin. Maar ook niet polariserend, wat op zijn minst van wijsheid, zo niet van moed getuigde. Maar ik vraag mij wel af hoe hij stond tegenover de op zijn minst kritische, zo niet terugtrekkende bewegingen wat betreft de staat, en soms ook rond het land, van belangrijke Israël theologen als Miskotte, Flesseman – van Leer en Berkhof. Zoals bijv. bij de vraag: ook als God een land beloofd heeft: heeft hij ook een staat beloofd? Maar boeiender is wellicht de vraag hoe hij de landbelofte heeft willen verduidelijken aan de hand van het heidendom en de Veluwe. Het lijkt er op dat hij met zijn aandacht voor het heidendom dieper in de bodem van de landbelofte heeft willen graven. Kunnen we niet pas goed met de landbelofte omgaan vanuit een eigen goede verwerking van de eigenheid van land, bodem, taal en cultuur (inclusief de positieve kanten van het heidendom)? Een actuele vraag in onze tijd met alle discussies over identiteit en eigen cultuur. Het is alsof hij met een jarenlange omweg langs het heidendom de landbelofte van Israël des te nadrukkelijker op de kerkelijke agenda heeft willen zetten.
- Wij vinden bij Henk veel aandacht voor de zeven Noachidische geboden, als de weg voor de heidenen. Een weg die duidelijk afgegrensd moet worden van de exclusief voor de Joden bedoelde 613 mizwot, de geboden van de Thora. Hij neigt er toe om voor christenen de Noachidische geboden de voorrang te geven boven de tien geboden. Hij worstelt in al zijn theologie met de plaats van de sabbat voor christenen. Hij lijkt moeilijk raad te weten met de Joodse angel van het sabbatgebod binnen de tien geboden. Persoonlijk vind ik dat hij hier Israël en de volken te veel op afstand van elkaar zet. Ik denk ook dat Marquardt met zijn evangelische halacha veel meer openheid toont voor een actuele omgang met de mizwot. Juist de rol van de geboden was in de tijd van Jezus voor proselieten en ‘godvrezenden’ van groot belang, en niet zo zeer de Noachidische geboden. Juist de sabbat was voor veel heidenen aantrekkelijk, en riep daarom weer bij anderen agressie op. Juist het sabbatgebod, met de uitbreidingen van sabbat- en jubeljaar zijn met het oog op de ecologische crisis hoogst actueel, evenals andere delen van de Thora als het gaat om het sociale, economische en politieke leven. De geboden van de Thora zijn ook onlosmakelijk verbonden met hoe de Schrift Gods schepping ziet. En we hebben niet alleen maar het apostelconvent van Handelingen 15 met Noachidische geboden (die de kerk helaas nooit serieus genomen heeft), maar ook nog de Bergrede, die Mattheus (hfdst. 28) voor álle volken van belang vindt. In 1988 citeert Henk Rene Süss, die naar aanleiding van de kerkelijk uitspraak dat ‘Israël en de kerk elkaar ontmoeten in de gezamenlijke verwachting van het rijk’, dat dat rijk onlosmakelijk met de schepping is verbonden. Süss pleit voor een scheppingstheologie als ecologische theologie, waarin de samenhang van al het geschapenen weer zichtbaar en geëerbiedigd wordt, als bekrachtiging van de beleden eenheid Gods’. Ik heb mij de afgelopen jaren verdiept in de schatten van wijsheid van Joodse ecologische theologie. Het is jammer dat Henk, met al zijn aandacht voor land en bodem, daar relatief zo weinig aandacht aan besteed heeft.
- De pneumatologie, de leer van de geest. Op verschillende plaatsen heeft Henk over het belang van de pneumatologie voor de dialoog geschreven. De pneumatologie lijkt meer kansen te bieden voor een goede opening van de dialoog dan de christologie. Als voorbeeld mag de schepper–geest genoemd worden, die in actuele ecologische theologie van belang is. Nu heeft de geest zowel Joods als christelijk een veelheid van betekenissen, die ieder eigen openingen bieden voor de dialoog. Er is de Geest die woning zoekt in de schepping, zoals bij de doop van Jezus, waardoor God hem als Zoon adopteert. Waarom zou zo’n oude joods-christelijke theologie van het ‘adoptianisme’ niet voor ons een uitgangspunt mogen zijn? Waarom is de christologie van de vierde eeuw bepalend, terwijl nu juist het N.T. ruimte geeft voor verschillende christologische interpretaties? En er is aan Joodse kant de Sjechiena (soms ook als geest geïnterpreteerd), Gods inwoning en aanwezigheid in de geschiedenis van de mens, ook als een in lijden meetrekken in de ballingschap. Zouden wij Jezus ook in dit perspectief kunnen zien?
We bevinden ons op 25 jaar afstand van het meeste wat Henk over de relatie kerk en Israël geschreven heeft. Sinds die tijd zie ik allerlei ontwikkelingen die nieuwe perspectieven bieden, en die nog onvoldoende aandacht krijgen. Het blijkt dat ook aan Joodse kant er meer openheid komt voor begrippen als incarnatie, of zelfs drie-eenheid. Een christelijke hoge christologie blijkt ook Joods verstaan te kunnen worden. Jodendom en christendom hadden in de eerste eeuwen veel meer gemeenschappelijk en beïnvloedden elkaar veel meer, dan we tot voor kort gezien hebben. Er blijkt ook verwantschap vanuit kabbalistisch denken, waarin er ook allerlei bemiddelingen zijn tussen het geheim van God en de menselijke benadering ervan. Het onderscheid dat Henk maakte tussen mythe, openbaring (wat hij ook vaak aanduidt als ‘mysterie) en mystiek blijkt veel vloeiender te zijn dan hij al vermoedde. Zijn kabbalistische fascinatie en openheid blijken en blijven actueel. Wij missen zijn doordenken en meedenken in al deze vragen. Wij herdenken hem ook vanuit het perspectief dat hij herhaaldelijk noemt, en dat hem persoonlijk getroffen heeft, als aan de ene kant nog een verborgenheid, maar aan de andere kant ook als uitzicht en troost: dat ‘God alles in allen zal zijn’.
Hans Schravesande
(terug naar) Tweede symposium ter nagedachtenis van Henk Vreekamp
